Intrekken proefverlof? Strekking geschonden norm...schadevergoeding?
Het komt
steeds vaker in het nieuws als het weer eens fout is gegaan met een
TBS-er die op proefverlof in de fout gaat. Laten we het eens van de
andere kant bekijken.
Wanneer krijgt een TBS-er geen verlof en wat kan hij/zij daartegen doen?
We nemen een fictieve casus waarin het
een Tbs-er betreft wiens proefverlof verleend werd begin 2006, maar dat
op grond van art. 51 Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden(
Bvt) is ingetrokken. We kijken hoe zijn beklag verloopt en wat juridisch
gezien de mogelijkheden zijn om alsnog verlof te kunnen krijgen en
verder wordt ingegaan welke juridische vraagstukken hier aan de orde
kunnen zijn.
In september 2006 werd de Tbs-er voor
een ‘time-out’ teruggeplaatst in de inrichting (art. 51 lid 3 Bvt).
Verlof wordt ingetrokken of niet verleend als men vermoed dat de TBS-er
gevaarlijk is voor de maatschappij.
De Tbs-er heeft over de intrekking van
het proefverlof beklag gedaan (art. 56 lid 2 sub b Bvt) welk beklag op
in maart 2007 ongegrond is verklaard wegens onvoldoende motivering.
Tegen dit besluit is de Tbs-er in beroep
gegaan waarna het beroep bij besluit van begin oktober 2007 gegrond is
verklaard en de Tbs-er een tegemoetkoming toegekend is van € 150,- voor
de periode dat hij geen verlof heeft genoten.
De Tbs-er heeft half april 2008 opnieuw
beklag gedaan over het feit dat de inrichting niets doet met de
uitspraak van het beroep terwijl het besluit van mei 2006 rechtskracht
had.
Vordering
De Tbs-er vordert schadevergoeding van
de inrichting, althans van het hoofd vd inrichting (via zijn advocaat
uiteraard) op grond van onrechtmatig handelen wegens op onjuiste gronden
intrekken van het proefverlof zijnde € 70,-- per dag over een periode van 1,5 jaar.
Tussenvonnis Rechtbank
De rechtbank besliste dat sprake is van
onrechtmatig handelen van de inrichting. De rechtbank vraagt zich af of
er aansprakelijkheid bestaat, of zich een rechtvaardigingsgrond voordoet
zoals de inrichting stelt. Zo ja, of daardoor schade is veroorzaakt en
wat dan de aard van die schade is en de hoogte van het schadebedrag.
Het juridisch leerstuk dat ten grondslag
ligt aan het bepalen of door onrechtmatige handelen door de kliniek -
het niet alsnog verlenen van verlof - schade is geleden en hoe groot die
schade is wordt mede bepaald door het relativiteitsbeginsel. Hieronder
volgt een korte uitleg over dat beginsel met betrekking tot deze
fictieve casus.
Het relativiteitsbeginsel
In art. 6:163 BW staat het
relativiteitsbeginsel gecodificeerd. Het komt er op neer dat de
strekking van een wettelijke norm tot een bepaald persoon of groep
gericht moet zijn die door schending van die norm, wet of regel schade
heeft geleden. Het moeilijke bij dit leerstuk is dat het hier om een
‘vermoeden’ gaat dat de geschonden norm strekt tot bescherming van de
benadeelde, omdat deze strekking slechts bij uitzondering zal ontbreken.
Bijkomend probleem is dat de strekking van de wettelijke norm vaak niet
uit de parlementaire geschiedenis is af te leiden, omdat
aansprakelijkheidsaspecten daarin niet of nauwelijks aan de orde komen.
Het is wel mogelijk om de kring van
beschermde derden te bepalen aan de hand van de vraag in wiens belang
een toezichthouder optreedt. Wat is het doel dat met het instellen van
een toezichthouder wordt nagestreefd? De wet op de Tandheelkunde strekt
ertoe om de patiënten te beschermen in hun gezondheidsbelangen tegen een
beunhaastandarts en niet om andere tandartsen te beschermen in hun
economische belangen. Een voorbeeld in het kader van toezicht is het
arrest Duwbak Linda (HR 27 mei 2004, RvdW 2004, 67, AB 2005, 127, m.nt.
FvO (Duwbak Linda)). De vraag was of de wettelijke regeling waarop
scheepskeuringen waren gebaseerd, strekte tot bescherming van
benadeelden zoals eigenaren van de beschadigde schepen. De Hoge Raad
vond van niet en baseerde zich op de (parlementaire) geschiedenis. Kort
gezegd heeft de benadeelde in het algemeen recht op schadevergoeding als
hij schade heeft geleden die voorzienbaar was door overtreding van een
wettelijke plicht, maar dat gaat niet op als blijkt dat het overtreden
wetsvoorschrift niet die strekking heeft.
Bij een vordering tot schadevergoeding
wegens onrechtmatig handelen door benadeelde zoals hiervoor omschreven
zal dus een verweer gevoerd dienen te worden dat inhoud dat de strekking
van het overtreden wetsvoorschrift niet daartoe leidt dat de schade die
benadeelde heeft geleden vergoed wordt. Met andere woorden, de vraag is
of de benadeelde behoorde tot de kring van derden die door de
wettelijke norm wordt beschermd. Deze redenering zal in geval sprake is
van andere gevallen van toezichthouderaansprakelijkheid afgeleid moeten
worden uit de wetgeving en de parlementaire geschiedenis daarvan waarin
een toezichthouder in het leven is geroepen.
Van belang is verder dat de Hoge Raad in
het arrest Duwbak Linda heeft benadrukt dat de eisers vermogensschade
leden en dat dit niet uitsluit dat indien derden personenschade hadden
geleden bijvoorbeeld dat zij bij het ongeluk met de duwbak om het leven
zouden zijn gekomen of gewond zouden zijn geraakt, eisers wel binnen het
beschermingsbereik van de regelingen zouden vallen. Met andere woorden:
als de strekking van de wet niet het belang van benadeelde beschermd
kan hij geen vermogensschade verhalen maar waarschijnlijk wel als hij
personenschade heeft geleden.
De strekking van de wettelijke norm en bescherming kring derden
In casu gaat het om een besluit,
namelijk intrekking van het proefverlof van de Tbs-er, genomen op grond
van art. 51 lid 3 Bvt. De terbeschikkingstelling is overigens bij
beslissing van de Rb Middelburg vastgesteld en steeds verlengd waarbij
de verpleging van overheidswege in stand is gelaten en pas in maart 2010
bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam is de Tbs-verpleging beëindigd
terwijl de Tbs’er nog wel behandeld wordt voor gedragsproblemen in de
GGZ-Boumankliniek te Capelle aan den IJssel. M.i. is de voortdurende
gedragsbehandeling in conditio sine qua non-verband met het besluit het
proefverlof in te trekken (ondanks vernietiging van dat besluit) op
grond van de gedragsproblemen van de Tbs’er. Hiermee lijkt de
onrechtmatigheid (in civielrechtelijke zin) van de intrekking van het
proefverlof gerechtvaardigd en blijft slechts het onzorgvuldig handelen
van het hoofd van de inrichting met betrekking tot het onvoldoende
motiveren van het besluit tot intrekking van het proefverlof over.
Het besluit luidt onder andere dat de
inrichting ‘onvoldoende duidelijk heeft kunnen maken welke voorwaarden
zijn overtreden. (…) Het is naar het oordeel van de beklagcommissie zeer
wel mogelijk dat klager ter voorkoming van recidive gedrag en gelet op
zijn psychopathologie op goede gronden is teruggeplaatst naar Amber,
maar niet duidelijk is geworden hoe het intrekken van het proefverlof
met de schending van de voorwaarden samenhangt.(…).
De terugplaatsing voor verdere
Tbs-verpleging (en verlenging daarvan) en de daaraan inherente
behandeling lijkt met voornoemd besluit gerechtvaardigd te zijn.
Bovendien kan daardoor eveneens het causaal verband art. 6:98 BW voor
het onzorgvuldig handelen van de inrichting en de schade ontbreken,
althans de aansprakelijkheid daarvan. Voor toewijzing van de vordering
is vereist dat de tijd dat de Tbs-er in verpleging was (ipv met
proefverlof), als een gevolg van het onrechtmatig intrekken van het
proefverlof, aan de instelling kan worden toegerekend (naar
redelijkheid) in de zin van (art. 6:162 jo.) art. 6:98 BW.
Strekking van de norm
Zoals gezegd ontbreekt vaak de
parlementaire geschiedenis waaruit de strekking van een norm of
wettelijke regeling valt af te leiden. Zo is dit ook deels het geval bij
de Bvt. Het is wel mogelijk om uit de wet zelf of de literatuur af te
leiden wat de strekking daarvan is of welk doel wordt nagestreefd met
het instellen van een toezichthouder (de Minister van Justitie danwel
het hoofd van de instelling).
Zo beschrijft M.F.M. Groot in haar boek
getiteld ‘Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden’ (Kluwer
2008) aan de hand van de parlementaire geschiedenis het karakter van de
vrijheidsontneming in het kader van een Tbs met verpleging. Deze wordt
gekenmerkt door het doel van de verpleging, te weten de bescherming van
de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de
veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van
personen of goederen. Dit doel omvat verschillende subdoelen, zoals het
tegengaan van vlucht, de voorkoming van nieuwe ernstige strafbare feiten
en de bescherming van slachtoffers en potentiële slachtoffers.
Met het oog op de realisering van dit
doel wordt in een inrichting een behandelingsmotiverend milieu geschapen
en in stand gehouden en wordt van uit dat milieu aan de verpleegde een
op het doel van de verpleging afgestemd verplegings-en behandelingsplan
opgesteld en, voorzover mogelijk (mijn cursief), ook uitgevoerd.
Het karakter van de vrijheidsbeneming
brengt tevens mee dat met het oog op de handhaving van de orde of
veiligheid in de inrichting inbreuk op de materiële rechtspositie mag
worden gemaakt. De vrijheidsbeneming brengt mee dat de verpleegde niet
meer in staat is om voor zichzelf te zorgen en zijn eigen belangen te
behartigen. Dit betekent dat op de bevoegde bestuursorganen de plicht
rust om voor de verpleegde te zorgen en zijn belangen te behartigen.
Deze zorgplicht strekt zich onder meer uit tot de voeding, de medische
verzorging, de sociale verzorging, de vrijetijdsbesteding, het contact
met de buitenwereld en de arbeid. Deze plicht van de overheid brengt ook
mee dat diezelfde overheid, indien tijdens de verpleging (zeer) ernstig
gevaar dreigt voor de gezondheid van de verpleegde, dwangmiddelen moet
kunnen toepassen ten einde dit gevaar af te wenden.’, (MvT, 23 445, nr.
3, p. 13/14).
‘De rechtspositieregeling bestaat dus
deels uit een verzameling van zorgplichten van de bevoegde
bestuursorganen deels uit een verzameling van materiële rechten van de
verpleegde.’, (MvT, 23 445, nr. 3, p. 14).
‘Als essentieel onderdeel van een
behoorlijke rechtspositieregeling moet de verpleegde de mogelijkheid
worden geboden om de hem toekomende materiële rechten in een met
voldoende waarborgen omklede en op tegenspraak gerichte procedure te
handhaven en voor hem ingrijpende beslissing ter toetsing voor te leggen
aan een onafhankelijke instantie (mijn: fair trial art. 6 EVRM).
Afhankelijk van de aard van de klacht van de verpleegde kunnen concreet
omschreven materiële rechten worden gespecificeerd en geclausuleerd, kan
de nodige opheldering worden verschaft over de mogelijke achtergronden
en motieven van ten aanzien van hem genomen beslissingen, kunnen
eventueel gemaakte vergissingen worden hersteld en kunnen ook interne
procedures nader op hun correctheid worden getoetst.’, (MvT, 23 445, nr.
3, p. 16/17).
In de Bvt art. 1 lid 1 en 2 wordt het
een en ander herhaald over de strekking van de Bvt, althans wie of wat
daarmee beschermd dient te worden. Tevens wordt in ‘Strafrecht, Tekst
& Commentaar, (Bijlagen, Bijlage Penitentiair recht en aanverwante
wetten, Bijlage 4, Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,
Hoofdstuk II, Doelstelling, bestemming en beheer, toezicht, § 1.
Doelstelling, Inhoud en doelstelling tenuitvoerlegging (Bewerkt door
Wolters)’) onder aantekening 1 ‘Algemeen’ gesteld dat:
[...] De in lid 1 beschreven
behandelings- en resocialiseringsgedachte wordt begrensd door het
beveiligingsaspect van de Tbs . Dit aspect (MvT, Kamerstukken II
1993/94, 23 445, nr. 3, p. 7), dat in de verpleging besloten ligt, stelt
beperkingen aan de behandelingsmogelijkheden, en dus ook aan de
mogelijkheden tot resocialisatie. De terbeschikkinggestelde heeft
slechts een geclausuleerd recht op behandeling/resocialisatie. Het
beveiligingsaspect kan bij chronisch delictgevaarlijke
terbeschikkinggestelden zelfs allesoverheersend worden. […]
Wat houdt proefverlof in (ten opzichte van gewoon verlof)
Ik verwijs naar hetgeen ten aanzien van
proefverlof in ‘Strafrecht, Tekst & Commentaar, Bijlagen, Bijlage
Penitentiair recht en aanverwante wetten, Bijlage 5. Reglement
verpleging ter beschikking gestelden (Bewerkt door Bijlage 5, Reglement
verpleging ter beschikkinggestelden), Besluit van 22 mei 1997 , Stb.
217, houdende regels omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van
terbeschikkingstelling en de verpleging van ter beschikking gestelden en
overige verpleegden strafrechtstoepassing, zoals dit besluit
laatstelijk is gewijzigd bij het Besluit van 16 juni 2008, Stb. 222’ is
verwoord.
Wat betreft art. 54-58 Bvt luiden de artikelen als volgt:
[...] Art. 54
1. De machtiging tot het verlenen van proefverlof van Onze Minister, bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de wet, wordt schriftelijk door het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden aangevraagd.
2. Bij dit verzoek wordt overgelegd een
proefverlofplan, opgesteld in samenwerking met de reclassering, zo
mogelijk die in het arrondissement waarin de ter beschikking gestelde
tijdens dit proefverlof zal zijn gehuisvest.
3. Onze Minister beslist zo spoedig
mogelijk op dit verzoek. Deze beslissing wordt schriftelijk medegedeeld
aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking
gestelden. De machtiging van Onze Minister wordt verleend voor de duur
van een jaar.
4. Onze Minister brengt een machtiging
als bedoeld in het eerste lid schriftelijk ter kennis van het openbaar
ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen
van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast,
het openbaar ministerie in het arrondissement waarin de ter beschikking
gestelde zich op grond van het proefverlofplan zal vestigen en van de
reclassering die aan de ter beschikking gestelde hulp en steun zal
verlenen. [...]
[...] Art. 54a
Er is een proef forensisch psychiatrisch
toezicht in de fase van proefverlof. De proef is tijdelijk van aard en
duurt ten hoogste drie jaar. Onze Minister wijst inrichtingen voor
verpleging van ter beschikking gestelden aan waar de proef plaatsvindt.
In de proef wordt, onverminderd de betrokkenheid van de reclassering, op
de ter beschikking gestelde die met proefverlof is, toezicht gehouden
door de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. [...]
[...] Art. 55
Bij aanvang van het proefverlof ontvangt
de ter beschikking gestelde van het hoofd van de inrichting voor
verpleging van ter beschikking gestelden een schriftelijke verklaring
waarin de voorwaarden zijn vermeld die aan het proefverlof zijn
verbonden, benevens de gronden waarop het hoofd van de inrichting voor
verpleging van ter beschikking gestelden overeenkomstig artikel 50, derde lid, van de wet, het proefverlof kan intrekken. [...]
[...] Art. 56
De ter beschikking gestelde of anderzins
verpleegde ontvangt zo nodig vergoeding voor een reis of
reisgelegenheid naar de plaats van bestemming en voor de terugkeer, voor
zover daarin niet bij een andere wettelijke regeling is voorzien. [...]
[...] Art. 57
1. Indien het hoofd van de inrichting
voor verpleging van ter beschikking gestelden het proefverlof intrekt,
geeft hij daarvan terstond kennis aan Onze Minister. Deze kennisgeving
wordt onder vermelding van de datum van ingang van de beslissing
schriftelijk bevestigd.
2. Het hoofd van de inrichting voor
verpleging van ter beschikking gestelden stelt de ter beschikking
gestelde zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de beslissing
tot intrekking van het proefverlof.
3. Het hoofd van de inrichting geeft van
de beslissing tot intrekking van het proefverlof schriftelijk bericht
aan de instanties genoemd in artikel 54, vierde lid.
4. De machtiging van Onze Minister vervalt:
1°
zodra de ter beschikking gestelde vierentwintig uur ongeoorloofd afwezig is, tenzij sprake is van overmacht, of
2°
zodra het openbaar ministerie aan het
hoofd van de Tbs-inrichting meldt dat de ter beschikking gestelde wordt
aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige
hechtenis is toegelaten, begaan tijdens het proefverlof.
Het hoofd van de inrichting doet van een
strafbaar feit, als bedoeld in onderdeel 2°, binnen vierentwintig uur
aangifte bij een opsporingsambtenaar. Indien aan de ter beschikking
gestelde ten aanzien van wie door het hoofd van de inrichting aangifte
wordt gedaan, proefverlof is verleend, wordt dit verlof terstond
ingetrokken door het hoofd van de inrichting. Het hoofd van de
inrichting verleent geen proefverlof aan de ter beschikking gestelde ten
aanzien van wie door het hoofd van de inrichting aangifte wordt gedaan,
tot aan de mededeling van het openbaar ministerie als bedoeld in
onderdeel 2°.
5. Onze Minister kan de machtiging
intrekken bij overtreding van de voorwaarden, gesteld bij het verlenen
van proefverlof of indien feiten of omstandigheden bekend worden
waardoor, indien deze ten tijde van het verlenen van de machtiging
bekend waren geweest, de machtiging niet of niet in deze vorm zou zijn
verleend. Onze Minister geeft terstond kennis van het intrekken van de
machtiging tot proefverlof aan het hoofd van de inrichting voor
verpleging van ter beschikking gestelden. [...]
[...] Art. 58
Bijzondere voorwaarden, bedoeld in artikel 51, tweede lid,
van de wet, strekkende tot het verkrijgen van hulp en steun worden door
het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking
gestelden ter kennis gebracht van de reclassering die de ter beschikking
gestelde hulp en steun verleent. Hetzelfde geldt met betrekking tot
beslissingen die strekken tot wijziging, aanvulling of opheffing van de
voorwaarden waarop de verlening van hulp en steun betrekking heeft.
[...]
Vervolgens wordt toegelicht in
‘Strafrecht, Tekst & Commentaar, (Bijlagen, Bijlage Penitentiair
recht en aanverwante wetten, Bijlage 4. Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden, Hoofdstuk XI. Verlof en proefverlof, Proefverlof
(Bewerkt door Wolters)’) wat de aard, reikwijdte, voorwaarden etc, van
het proefverlof zijn.
Uit aantekening 1 ‘aard proefverlof’:
[...] Proefverlof is pas toegestaan nadat de verlofvormen van art. 50 BVT jo. art. 53 lid 1
RVT succesvol zijn verlopen. Het toezicht en de begeleiding gaan in
geval van een proefverlof over op een reclasseringsinstelling. In de
praktijk is gebleken dat in een aantal gevallen de overgang van de
intramurale fase van de Tbs naar de extramurale fase van het proefverlof
met reclasseringstoezicht niet goed verloopt. Daarom is er met de
wijziging van art. 53
RVT (Stb. 2005, 400, i.w.tr. op 5 augustus 2005) tevens een proef
gestart met forensisch psychiatrisch toezicht als vorm van proefverlof.
Het toezicht zal worden uitgeoefend door een apart toezichtsteam
bestaande uit medewerkers van de kliniek en van de reclassering. De
bedoeling is te komen tot een meer geleidelijke overgang naar het
proefverlof onder toezicht van de reclassering. De wettekst van het
huidige art. 51 lid 4 is gewijzigd bij Wet van 7 april 2005, Stb. 2005,
194 (i.w.tr. op 1 juli 2005). [...]
Uit aantekening 2 ‘reikwijdte’:
[...] De regeling heeft ook betrekking
op terbeschikkinggestelden die in niet-justitiële particuliere
inrichtingen worden verpleegd. [...]
Uit aantekening 3 ‘voorwaarden’:
[...] Proefverlofmachtigingen worden
voor een periode van telkens 1 jaar verleend. Voor het einde van dat
jaar moet er een evaluatie plaatsvinden met daarin een risicotaxatie
opgenomen (art. 54 lid 3 RVT).
Bij overtreding van de
proefverlofvoorwaarden zal de situatie worden beoordeeld door het
Ministerie van Justitie aan de hand van de veiligheidsrisico's welke
deze overtreding opleveren. In tegenstelling tot de verloven bedoeld in art. 50
BVT is het bij proefverlof niet mogelijk te komen tot het categoriaal
intrekken van verloven. In tegenstelling tot het reguliere verlof in de
intramurale fase, is er in de proefverloffase (in de regel) geen directe
relatie met een bepaalde kliniek. [...]
Tussenconclusie proefverlof
Uit de toelichting van Wolters in
Strafrecht, Tekst en Commentaar valt m.i. af te leiden dat het niet
altijd eenvoudig is om vast te stellen wanneer een Tbs-er ‘gereed’ is om
voor proefverlof in aanmerking te komen, althans de voorwaarden daartoe
zijn in de praktijk moeilijk vast te stellen laat staan voldoende te
onderbouwen. Dat impliceert dat de voorwaarden voor het intrekken van
een dergelijk gegeven proefverlof ook wel eens moeilijk zijn vast te
stellen laat staan voldoende te onderbouwen.
Aard en omvang schade
Vermogensschade
Blijkens de hierboven toegelichte
strekking van de Bvt i.v.m. het relativiteitsbeginsel zal
vermogensschade zoals geleden door de Tbs-er meestal niet kunnen leiden
tot toekenning van schadevergoeding van zijn geleden vermogensschade. In
de eerste plaats omdat de Tbs-er niet degene is die door de maatregel
(norm Bvt) beschermd wordt, dat zijn namelijk zijn slachtoffers en zijn
potentiële slachtoffers die zich in de samenleving bevinden.
Ook in de jurisprudentie aangaande het
relativiteitsbeginsel wordt in beginsel geen vermogensschade toegekend,
met de uitzondering dat sommige schrijvers menen dat bij het bestaan van
buitensporig grote vermogensschade wellicht een vergoeding op zijn
plaats is.
Vraag:
Heeft de Tbs-er in casu (buitensporige) vermogensschade geleden? Nee,
want hij heeft een tegemoetkoming gekregen van € 150,--, althans is hij
anders dan in natura gecompenseerd en heeft hij voor bijvoorbeeld zijn
inboedel die hij deels weer moest opgeven vanwege het intrekken van het
proefverlof destijds niet gevraagd om enige schadeloosstelling terwijl
de mogelijk wel aangeboden werd.
Personenschade
Dan dient bezien te worden of er plaats
is voor het toekennen van personenschade. Blijkens literatuur en
jurisprudentie inzake het relativiteitsbeginsel kán ook in het geval de
geschonden norm de benadeelde niet beschermd toch een vergoeding van
letselschade, althans personenschade op zijn plaats zijn, zie ook
hierboven inzake het arrest Duwbak Linda. Echter is het in casu de vraag
of de Tbs-er die stelt personenschade te hebben, althans aangetast te
zijn in zijn persoon, recht heeft op schadevergoeding (zie ook HR 28 mei
2004, NJ 2006, 430 m.nt. J.B.M. Vranken, onder de noot van A-G mr.
Spier). Dat is niet waarschijnlijk.
In een uitspraak van 22 juni 2006 kort
geding in hoger beroep van het Hof Den Haag (LJN:AY4855, Gerechtshof
's-Gravenhage , 05/761) bepaalde het Hof in haar overweging 4.2 dat de
gezondheid of behandelmogelijkheden van een Tbs-er die tijdelijk in huis
van bewaring moest verblijven in afwachting van plaatsing in een
Tbs-kliniek niet zijn verslechterd. Temeer omdat hij regelmatig door de
verpleegkundige en de forensisch geneeskundige werd bezocht en dat hij
daar medicamenteuze behandeling kreeg. Derhalve werd zijn verzoek om
schadevergoeding wegens personenschade niet toegewezen (geen strijd met
art. 3 EVRM). Analoog redenerend aan de casus met onze Tbs-er kan dan
zeker geen sprake zijn van het bestaan van personenschade aangezien onze
Tbs-er zelfs wel in een Tbs-kliniek verbleef alwaar hij Tbs-verpleging
heeft gekregen en de behandeling kreeg die daarbij hoorde. Het is niet
duidelijk, althans de Tbs-er heeft wellicht niet duidelijk gesteld of
voldoende onderbouwd, waaruit zijn personenschade dan bestaat
bijvoorbeeld door contra-expertise of (aangevoerde) rapporten van
behandelende (forensische) psychiaters.
Vraag:
Heeft Tbs-er personenschade opgelopen? Is er contra-expertise gedaan ten
tijde van de beklagprocedure? Zelfs als in de forensisch psychiatrische
rapporten staat dat dat wel zo is, dan is het aannemelijk dat hij
daarvoor in de kliniek of daarbuiten voldoende behandeld werd, althans
is niet naar voren gekomen of gesteld dat dat niet het geval is of is
geweest.
Omstandigheden van het geval
Volgens de deskundigen verkeerde de
Tbs’er in de zomer van 2006 in omstandigheden (zorg rondom klager) die
het terugplaatsen en de ‘time out’ zouden kunnen rechtvaardigen. Gezien
het doel van de wet Bvt kan het intrekken van het proefverlof op basis
van de waarneming van de deskundigen gerechtvaardigd zijn als zich
omstandigheden voordoen die ten tijde van het verlenen van het
proefverlof nog niet bekend waren, die ware zij wel bekend geweest niet
tot verlening van proefverlof geresulteerd zouden hebben. De Tbs’er nam
zijn medicijnen voor diabetes niet op tijd in en men vermoedde overmatig
alcoholgebruik. Bovendien waren er agressieve filmpjes op zijn computer
gevonden. De deskundigen constateerden eveneens dat de Tbs’er niet
onderkende dat zijn gedrag dermate risicovol was dat hij weer in zijn
gevaarlijk gedrag zou kunnen vervallen.
Onrechtmatigheid intrekken proefverlof
De Tbs’er voert in de civielrechtelijke
procedure aan dat de (straf)rechter steeds de onrechtmatigheid van het
intrekken van het proefverlof achteraf heeft bevestigd. Dit blijkt
volgens de Tbs’er onder andere door de beslissingen van de Rechtbank en
het Hof inzake verlenging Tbs-verpleging en beëindiging van de
verpleging onder bepaalde voorwaarden waarmee zij volgens de Tbs’er de
onrechtmatigheid van het intrekken van het proefverlof bevestigd hebben.
Afgezien van het feit dat Tbs-verpleging
een aantal jaren (gemiddeld 7 jaar) duurt en dus na een bepaalde tijd
onder omstandigheden waaronder voldoende voortgang in het
resocialisatieproces blijkt te kunnen eindigen laat de Tbs’er in zijn
betoog de omstandigheden en feitelijke toestand waarin hij verkeerde en
de zorgbehandeling die hij kreeg ten tijde van die beslissingen, buiten
beschouwing. Feit is en blijft dat de Tbs’er steeds behandeld is en
onder toezicht staat van de Tbs-kliniek en/of reclassering en/of een
andere kliniek.
Het gaat er om dat de Tbs-kliniek
i.h.k.v. de Bvt steeds aan haar zorgplicht heeft voldaan waarbij zij
niet onevenredig inbreuk op de materiële rechtspositie van de Tbs’er
heeft gemaakt. De verplichting om te voldoen aan die zorgplicht hebben
deskundigen geheel volgens de doelstelling van de Bvt mee laten wegen in
hun beslissing. Dat daarbij de materiële rechtspositie van de Tbs’er
beperkt werd is inherent aan het traject van de Tbs-behandeling. Ook is
de materiële rechtspositie geen (onrechtmatig) inbreuk gepleegd omdat de
Tbs’er steeds de mogelijkheid geboden is om de hem toekomende materiële
rechten in een met voldoende waarborgen omklede en op tegenspraak
gerichte procedure te handhaven en voor hem ingrijpende beslissing ter
toetsing voor te leggen aan een onafhankelijke instantie. De uitspraken
van de beklag– en beroepscommissie en de rechterlijke uitspraken
bevestigen dat de materiële rechtspositie van de Tbs’er in de zin van
‘fair trial’ art. 6 EVRM steeds gewaarborgd is.
Gespecialiseerde behandelingskliniek
Dat de Rechtbank Rotterdam in het
voorjaar van 2010 beslist heeft dat de Tbs-verpleging beëindigd wordt
kan niet betekenen dat bij rechterlijke uitspraak bevestigd is dat de
onrechtmatigheid van het intrekken van het proefverlof een feit is.
Integendeel, in het vonnis van de Rechtbank Rotterdam staat vermeld dat
de Tbs’er inmiddels bij een gespecialiseerde behandelingskliniek
verblijft. Uit de doelstelling van de kliniek (die op de website staat)
staat beschreven dat deze zorg verleent aan mensen die lijden aan
verslavingsziekten of andere psychische ziekten. De aanpak kenmerkt zich
door een combinatie van medisch-psychiatrische, psychologische en
sociale zorg. Dat gebeurt in gespecialiseerde ziekenhuizen, op
poliklinieken en bij mensen thuis. Zo nodig zoekt de instelling mensen
op die zelf de weg naar hulp niet kunnen vinden, bijvoorbeeld op straat.
De reclasseringswerkers doen dat bij mensen die in aanraking zijn
gekomen met Justitie. Ook adviseert zij andere hulpverleners, familie en
vrienden. Zij probeert schade aan de gezondheid door alcohol, drugs,
roken of gokken te voorkomen door voorlichting en het verzorgen van
preventieprogramma’s.
Aldus wordt de (ex-)TbsS’er nog steeds
behandeld voor gedragsproblemen dat volgens het deskundigenrapport van
de deskundigen verbonden aan de Tbs-kliniek grotendeels veroorzaakt
wordt door overmatig alcoholgebruik en verkeerd medicijngebruik
(diabetes) waarvan bekend is dat deskundigen dat als de aanleiding van
zijn gevaarlijke gedrag (poging tot doodslag) hebben aangemerkt. De
deskundigen hebben gesteld dat de Tbs’er niet in staat is zonder
professionele begeleiding zichzelf te verzorgen, althans niet in staat
is zelfstandig zodanige structuur in zijn leven te brengen dat hij in de
samenleving naar behoren kan functioneren.
Als de rechterlijke uitspraken al iets
bevestigd hebben dan is het niet dat de Tbs-kliniek onrechtmatig heeft
gehandeld door het proefverlof op onzorgvuldige gronden in te trekken,
maar dat de Tbs-kliniek juist steeds in het kader van de Bvt aan haar
zorgplicht heeft voldaan omdat de Tbs’er in zodanige omstandigheden
verkeerde dat verpleging noodzakelijk was en dat verpleging tot op heden
nog steeds noodzakelijk is. Daarmee is het intrekken van het
proefverlof zowel in de zin van de wet (Bvt) als door de rechterlijke
uitspraken op grond van de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd.
Conclusie
Op grond van de wet, de strekking
daarvan, de betekenis, aard en voorwaarden voor het verlenen (en
intrekken van) proefverlof, het relativiteitsbeginsel met betrekking tot
het onrechtmatig handelen, literatuur en jurisprudentie daarover, de
rechterlijke uitspraken in deze zaak en de omstandigheden van het geval
is het niet aannemelijk dat de Tbs-er recht heeft op vergoeding van
vermogensschade en/of personenschade wegens onrechtmatig handelen van de
instelling, althans is de instelling voor de ontstane schade als gevolg
van (onvoldoende gemotiveerde) intrekking van het proefverlof niet
aansprakelijk omdat haar handelen gerechtvaardigd was en de schade haar
derhalve niet naar redelijkheid en billijkheid valt toe te rekenen.
De voortzetting (en verlengingen) van de
Tbs-verpleging en behandeling die daaraan inherent is rechtvaardigen
het (onvoldoende gemotiveerde) intrekken van het proefverlof, omdat de
omstandigheden van de Tbs’er zodanig risicovol waren dat hij weer in
zijn gevaarlijke gedrag zou kunnen vervallen, hetgeen hij zelf niet
onderkende. De Tbs-er is tot op heden steeds behandeld voor zijn
gedragsproblemen, al dan niet door de Tbs-kliniek.
Indien er al inbreuk op de materiële
rechtspositie bestaat is deze in het licht van het doel van de wet (de
Bvt), de rechterlijke uitspraken en de omstandigheden van het geval
gerechtvaardigd. De Tbs’er is voor het onterecht intrekken van zijn
proefverlof anders dan in natura gecompenseerd en verder heeft hij geen
beroep gedaan op compensatie van vermogensschade en/of gevraagd om
intensievere behandeling wegens psychische schade. Van vergoeding van
eventuele personenschade (reputatieschade) kan dan
(hoogstwaarschijnlijk) ook geen sprake zijn omdat de Tbs’er voor zijn
gedragsproblemen tot op heden behandeld wordt.
NB: Leest u a.u.b. de disclaimer, klik hier.
© Alle rechten voorbehouden aan rechtsbronnen.nl