Intrekken proefverlof? Strekking geschonden norm...schadevergoeding?

 


Het komt steeds vaker in het nieuws als het weer eens fout is gegaan met een TBS-er die op proefverlof in de fout gaat. Laten we het eens van de andere kant bekijken.

Wanneer krijgt een TBS-er geen verlof en wat kan hij/zij daartegen doen?


We nemen een fictieve casus waarin het een Tbs-er betreft wiens proefverlof verleend werd begin 2006, maar dat op grond van art. 51 Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden( Bvt) is ingetrokken. We kijken hoe zijn beklag verloopt en wat juridisch gezien de mogelijkheden zijn om alsnog verlof te kunnen krijgen en verder wordt ingegaan welke juridische vraagstukken hier aan de orde kunnen zijn.


In september 2006 werd de Tbs-er voor een ‘time-out’ teruggeplaatst in de inrichting (art. 51 lid 3 Bvt). Verlof wordt ingetrokken of niet verleend als  men vermoed dat de TBS-er gevaarlijk is voor de maatschappij.

De Tbs-er heeft over de intrekking van het proefverlof beklag gedaan (art. 56 lid 2 sub b Bvt) welk beklag op in maart 2007 ongegrond is verklaard wegens onvoldoende motivering.

Tegen dit besluit is de Tbs-er in beroep gegaan waarna het beroep bij besluit van begin oktober 2007 gegrond is verklaard en de Tbs-er een tegemoetkoming toegekend is van € 150,- voor de periode dat hij geen verlof heeft genoten.

De Tbs-er heeft half april 2008 opnieuw beklag gedaan over het feit dat de inrichting niets doet met de uitspraak van het beroep terwijl het besluit van  mei 2006 rechtskracht had.


Vordering

De Tbs-er vordert schadevergoeding van de inrichting, althans van het hoofd vd inrichting (via zijn advocaat uiteraard) op grond van onrechtmatig handelen wegens op onjuiste gronden intrekken van het proefverlof zijnde € 70,-- per dag over een periode van 1,5 jaar.


Tussenvonnis Rechtbank

De rechtbank besliste dat sprake is van onrechtmatig handelen van de inrichting. De rechtbank vraagt zich af of er aansprakelijkheid bestaat, of zich een rechtvaardigingsgrond voordoet zoals de inrichting stelt. Zo ja, of daardoor schade is veroorzaakt en wat dan de aard van die schade is en de hoogte van het schadebedrag.


Het juridisch leerstuk dat ten grondslag ligt aan het bepalen of door onrechtmatige handelen door de kliniek - het niet alsnog verlenen van verlof - schade is geleden en hoe groot die schade is wordt mede bepaald door het relativiteitsbeginsel. Hieronder volgt een korte uitleg over dat beginsel met betrekking tot deze fictieve casus.


Het relativiteitsbeginsel

In art. 6:163 BW staat het relativiteitsbeginsel gecodificeerd. Het komt er op neer dat de strekking van een wettelijke norm tot een bepaald persoon of groep gericht moet zijn die door schending van die norm, wet of regel schade heeft geleden. Het moeilijke bij dit leerstuk is dat het hier om een ‘vermoeden’ gaat dat de geschonden norm strekt tot bescherming van de benadeelde, omdat deze strekking slechts bij uitzondering zal ontbreken. Bijkomend probleem is dat de strekking van de wettelijke norm vaak niet uit de parlementaire geschiedenis is af te leiden, omdat aansprakelijkheidsaspecten daarin niet of nauwelijks aan de orde komen.


Het is wel mogelijk om de kring van beschermde derden te bepalen aan de hand van de vraag in wiens belang een toezichthouder optreedt. Wat is het doel dat met het instellen van een toezichthouder wordt nagestreefd? De wet op de Tandheelkunde strekt ertoe om de patiënten te beschermen in hun gezondheidsbelangen tegen een beunhaastandarts en niet om andere tandartsen te beschermen in hun economische belangen. Een voorbeeld in het kader van toezicht is het arrest Duwbak Linda (HR 27 mei 2004, RvdW 2004, 67, AB 2005, 127, m.nt. FvO (Duwbak Linda)). De vraag was of de wettelijke regeling waarop scheepskeuringen waren gebaseerd, strekte tot bescherming van benadeelden zoals eigenaren van de beschadigde schepen. De Hoge Raad vond van niet en baseerde zich op de (parlementaire) geschiedenis. Kort gezegd heeft de benadeelde in het algemeen recht op schadevergoeding als hij schade heeft geleden die voorzienbaar was door overtreding van een wettelijke plicht, maar dat gaat niet op als blijkt dat het overtreden wetsvoorschrift niet die strekking heeft.


Bij een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door benadeelde zoals hiervoor omschreven zal dus een verweer gevoerd dienen te worden dat inhoud dat de strekking van het overtreden wetsvoorschrift niet daartoe leidt dat de schade die benadeelde heeft geleden vergoed wordt. Met andere woorden, de vraag is of de benadeelde behoorde tot de kring van derden die door de wettelijke norm wordt beschermd. Deze redenering zal in geval sprake is van andere gevallen van toezichthouderaansprakelijkheid afgeleid moeten worden uit de wetgeving en de parlementaire geschiedenis daarvan waarin een toezichthouder in het leven is geroepen.


Van belang is verder dat de Hoge Raad in het arrest Duwbak Linda heeft benadrukt dat de eisers vermogensschade leden en dat dit niet uitsluit dat indien derden personenschade hadden geleden bijvoorbeeld dat zij bij het ongeluk met de duwbak om het leven zouden zijn gekomen of gewond zouden zijn geraakt, eisers wel binnen het beschermingsbereik van de regelingen zouden vallen. Met andere woorden: als de strekking van de wet niet het belang van benadeelde beschermd kan hij geen vermogensschade verhalen maar waarschijnlijk wel als hij personenschade heeft geleden.


De strekking van de wettelijke norm en bescherming kring derden

In casu gaat het om een besluit, namelijk intrekking van het proefverlof van de Tbs-er, genomen op grond van art. 51 lid 3 Bvt. De terbeschikkingstelling is overigens bij beslissing van de Rb Middelburg vastgesteld en steeds verlengd waarbij de verpleging van overheidswege in stand is gelaten en pas in maart 2010 bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam is de Tbs-verpleging beëindigd terwijl de Tbs’er nog wel behandeld wordt voor gedragsproblemen in de GGZ-Boumankliniek te Capelle aan den IJssel. M.i. is de voortdurende gedragsbehandeling in conditio sine qua non-verband met het besluit het proefverlof in te trekken (ondanks vernietiging van dat besluit) op grond van de gedragsproblemen van de Tbs’er. Hiermee lijkt de onrechtmatigheid (in civielrechtelijke zin) van de intrekking van het proefverlof gerechtvaardigd en blijft slechts het onzorgvuldig handelen van het hoofd van de inrichting met betrekking tot het onvoldoende motiveren van het besluit tot intrekking van het proefverlof over.

Het besluit luidt onder andere dat de inrichting ‘onvoldoende duidelijk heeft kunnen maken welke voorwaarden zijn overtreden. (…) Het is naar het oordeel van de beklagcommissie zeer wel mogelijk dat klager ter voorkoming van recidive gedrag en gelet op zijn psychopathologie op goede gronden is teruggeplaatst naar Amber, maar niet duidelijk is geworden hoe het intrekken van het proefverlof met de schending van de voorwaarden samenhangt.(…).

De terugplaatsing voor verdere Tbs-verpleging (en verlenging daarvan) en de daaraan inherente behandeling lijkt met voornoemd besluit gerechtvaardigd te zijn. Bovendien kan daardoor eveneens het causaal verband art. 6:98 BW voor het onzorgvuldig handelen van de inrichting en de schade ontbreken, althans de aansprakelijkheid daarvan. Voor toewijzing van de vordering is vereist dat de tijd dat de Tbs-er in verpleging was (ipv met proefverlof), als een gevolg van het onrechtmatig intrekken van het proefverlof, aan de instelling kan worden toegerekend (naar redelijkheid) in de zin van (art. 6:162 jo.) art. 6:98 BW.


Strekking van de norm

Zoals gezegd ontbreekt vaak de parlementaire geschiedenis waaruit de strekking van een norm of wettelijke regeling valt af te leiden. Zo is dit ook deels het geval bij de Bvt. Het is wel mogelijk om uit de wet zelf of de literatuur af te leiden wat de strekking daarvan is of welk doel wordt nagestreefd met het instellen van een toezichthouder (de Minister van Justitie danwel het hoofd van de instelling).


Zo beschrijft M.F.M. Groot in haar boek getiteld ‘Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden’ (Kluwer 2008) aan de hand van de parlementaire geschiedenis het karakter van de vrijheidsontneming in het kader van een Tbs met verpleging. Deze wordt gekenmerkt door het doel van de verpleging, te weten de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen. Dit doel omvat verschillende subdoelen, zoals het tegengaan van vlucht, de voorkoming van nieuwe ernstige strafbare feiten en de bescherming van slachtoffers en potentiële slachtoffers.

Met het oog op de realisering van dit doel wordt in een inrichting een behandelingsmotiverend milieu geschapen en in stand gehouden en wordt van uit dat milieu aan de verpleegde een op het doel van de verpleging afgestemd verplegings-en behandelingsplan opgesteld en, voorzover mogelijk (mijn cursief), ook uitgevoerd.

Het karakter van de vrijheidsbeneming brengt tevens mee dat met het oog op de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting inbreuk op de materiële rechtspositie mag worden gemaakt. De vrijheidsbeneming brengt mee dat de verpleegde niet meer in staat is om voor zichzelf te zorgen en zijn eigen belangen te behartigen. Dit betekent dat op de bevoegde bestuursorganen de plicht rust om voor de verpleegde te zorgen en zijn belangen te behartigen. Deze zorgplicht strekt zich onder meer uit tot de voeding, de medische verzorging, de sociale verzorging, de vrijetijdsbesteding, het contact met de buitenwereld en de arbeid. Deze plicht van de overheid brengt ook mee dat diezelfde overheid, indien tijdens de verpleging (zeer) ernstig gevaar dreigt voor de gezondheid van de verpleegde, dwangmiddelen moet kunnen toepassen ten einde dit gevaar af te wenden.’, (MvT, 23 445, nr. 3, p. 13/14).


‘De rechtspositieregeling bestaat dus deels uit een verzameling van zorgplichten van de bevoegde bestuursorganen deels uit een verzameling van materiële rechten van de verpleegde.’, (MvT, 23 445, nr. 3, p. 14).

‘Als essentieel onderdeel van een behoorlijke rechtspositieregeling moet de verpleegde de mogelijkheid worden geboden om de hem toekomende materiële rechten in een met voldoende waarborgen omklede en op tegenspraak gerichte procedure te handhaven en voor hem ingrijpende beslissing ter toetsing voor te leggen aan een onafhankelijke instantie (mijn: fair trial art. 6 EVRM). Afhankelijk van de aard van de klacht van de verpleegde kunnen concreet omschreven materiële rechten worden gespecificeerd en geclausuleerd, kan de nodige opheldering worden verschaft over de mogelijke achtergronden en motieven van ten aanzien van hem genomen beslissingen, kunnen eventueel gemaakte vergissingen worden hersteld en kunnen ook interne procedures nader op hun correctheid worden getoetst.’, (MvT, 23 445, nr. 3, p. 16/17).


In de Bvt art. 1 lid 1 en 2 wordt het een en ander herhaald over de strekking van de Bvt, althans wie of wat daarmee beschermd dient te worden. Tevens wordt in ‘Strafrecht, Tekst & Commentaar, (Bijlagen, Bijlage Penitentiair recht en aanverwante wetten, Bijlage 4, Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, Hoofdstuk II, Doelstelling, bestemming en beheer, toezicht, § 1. Doelstelling, Inhoud en doelstelling tenuitvoerlegging (Bewerkt door Wolters)’) onder aantekening 1 ‘Algemeen’ gesteld dat:


[...] De in lid 1 beschreven behandelings- en resocialiseringsgedachte wordt begrensd door het beveiligingsaspect van de Tbs . Dit aspect (MvT, Kamerstukken II 1993/94, 23 445, nr. 3, p. 7), dat in de verpleging besloten ligt, stelt beperkingen aan de behandelingsmogelijkheden, en dus ook aan de mogelijkheden tot resocialisatie. De terbeschikkinggestelde heeft slechts een geclausuleerd recht op behandeling/resocialisatie. Het beveiligingsaspect kan bij chronisch delictgevaarlijke terbeschikkinggestelden zelfs allesoverheersend worden. […]


Wat houdt proefverlof in (ten opzichte van gewoon verlof)

Ik verwijs naar hetgeen ten aanzien van proefverlof in ‘Strafrecht, Tekst & Commentaar, Bijlagen, Bijlage Penitentiair recht en aanverwante wetten, Bijlage 5. Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Bewerkt door Bijlage 5, Reglement verpleging ter beschikkinggestelden), Besluit van 22 mei 1997 , Stb. 217, houdende regels omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing, zoals dit besluit laatstelijk is gewijzigd bij het Besluit van 16 juni 2008, Stb. 222’ is verwoord.


Wat betreft art. 54-58 Bvt luiden de artikelen als volgt:


[...] Art. 54

1. De machtiging tot het verlenen van proefverlof van Onze Minister, bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de wet, wordt schriftelijk door het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden aangevraagd.

2. Bij dit verzoek wordt overgelegd een proefverlofplan, opgesteld in samenwerking met de reclassering, zo mogelijk die in het arrondissement waarin de ter beschikking gestelde tijdens dit proefverlof zal zijn gehuisvest.

3. Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk op dit verzoek. Deze beslissing wordt schriftelijk medegedeeld aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. De machtiging van Onze Minister wordt verleend voor de duur van een jaar.

4. Onze Minister brengt een machtiging als bedoeld in het eerste lid schriftelijk ter kennis van het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast, het openbaar ministerie in het arrondissement waarin de ter beschikking gestelde zich op grond van het proefverlofplan zal vestigen en van de reclassering die aan de ter beschikking gestelde hulp en steun zal verlenen. [...]


[...] Art. 54a

Er is een proef forensisch psychiatrisch toezicht in de fase van proefverlof. De proef is tijdelijk van aard en duurt ten hoogste drie jaar. Onze Minister wijst inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden aan waar de proef plaatsvindt. In de proef wordt, onverminderd de betrokkenheid van de reclassering, op de ter beschikking gestelde die met proefverlof is, toezicht gehouden door de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. [...]


[...] Art. 55

Bij aanvang van het proefverlof ontvangt de ter beschikking gestelde van het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden een schriftelijke verklaring waarin de voorwaarden zijn vermeld die aan het proefverlof zijn verbonden, benevens de gronden waarop het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden overeenkomstig artikel 50, derde lid, van de wet, het proefverlof kan intrekken. [...]


[...] Art. 56

De ter beschikking gestelde of anderzins verpleegde ontvangt zo nodig vergoeding voor een reis of reisgelegenheid naar de plaats van bestemming en voor de terugkeer, voor zover daarin niet bij een andere wettelijke regeling is voorzien. [...]


[...] Art. 57

1. Indien het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden het proefverlof intrekt, geeft hij daarvan terstond kennis aan Onze Minister. Deze kennisgeving wordt onder vermelding van de datum van ingang van de beslissing schriftelijk bevestigd.

2. Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden stelt de ter beschikking gestelde zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de beslissing tot intrekking van het proefverlof.

3. Het hoofd van de inrichting geeft van de beslissing tot intrekking van het proefverlof schriftelijk bericht aan de instanties genoemd in artikel 54, vierde lid.

4. De machtiging van Onze Minister vervalt:


zodra de ter beschikking gestelde vierentwintig uur ongeoorloofd afwezig is, tenzij sprake is van overmacht, of


zodra het openbaar ministerie aan het hoofd van de Tbs-inrichting meldt dat de ter beschikking gestelde wordt aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, begaan tijdens het proefverlof.

Het hoofd van de inrichting doet van een strafbaar feit, als bedoeld in onderdeel 2°, binnen vierentwintig uur aangifte bij een opsporingsambtenaar. Indien aan de ter beschikking gestelde ten aanzien van wie door het hoofd van de inrichting aangifte wordt gedaan, proefverlof is verleend, wordt dit verlof terstond ingetrokken door het hoofd van de inrichting. Het hoofd van de inrichting verleent geen proefverlof aan de ter beschikking gestelde ten aanzien van wie door het hoofd van de inrichting aangifte wordt gedaan, tot aan de mededeling van het openbaar ministerie als bedoeld in onderdeel 2°.

5. Onze Minister kan de machtiging intrekken bij overtreding van de voorwaarden, gesteld bij het verlenen van proefverlof of indien feiten of omstandigheden bekend worden waardoor, indien deze ten tijde van het verlenen van de machtiging bekend waren geweest, de machtiging niet of niet in deze vorm zou zijn verleend. Onze Minister geeft terstond kennis van het intrekken van de machtiging tot proefverlof aan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. [...]


[...] Art. 58

Bijzondere voorwaarden, bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de wet, strekkende tot het verkrijgen van hulp en steun worden door het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden ter kennis gebracht van de reclassering die de ter beschikking gestelde hulp en steun verleent. Hetzelfde geldt met betrekking tot beslissingen die strekken tot wijziging, aanvulling of opheffing van de voorwaarden waarop de verlening van hulp en steun betrekking heeft. [...]


Vervolgens wordt toegelicht in ‘Strafrecht, Tekst & Commentaar, (Bijlagen, Bijlage Penitentiair recht en aanverwante wetten, Bijlage 4. Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, Hoofdstuk XI. Verlof en proefverlof, Proefverlof (Bewerkt door Wolters)’) wat de aard, reikwijdte, voorwaarden etc, van het proefverlof zijn.


Uit aantekening 1 ‘aard proefverlof’:

[...] Proefverlof is pas toegestaan nadat de verlofvormen van art. 50 BVT jo. art. 53 lid 1 RVT succesvol zijn verlopen. Het toezicht en de begeleiding gaan in geval van een proefverlof over op een reclasseringsinstelling. In de praktijk is gebleken dat in een aantal gevallen de overgang van de intramurale fase van de Tbs naar de extramurale fase van het proefverlof met reclasseringstoezicht niet goed verloopt. Daarom is er met de wijziging van art. 53 RVT (Stb. 2005, 400, i.w.tr. op 5 augustus 2005) tevens een proef gestart met forensisch psychiatrisch toezicht als vorm van proefverlof. Het toezicht zal worden uitgeoefend door een apart toezichtsteam bestaande uit medewerkers van de kliniek en van de reclassering. De bedoeling is te komen tot een meer geleidelijke overgang naar het proefverlof onder toezicht van de reclassering. De wettekst van het huidige art. 51 lid 4 is gewijzigd bij Wet van 7 april 2005, Stb. 2005, 194 (i.w.tr. op 1 juli 2005). [...]


Uit aantekening 2 ‘reikwijdte’:

[...] De regeling heeft ook betrekking op terbeschikkinggestelden die in niet-justitiële particuliere inrichtingen worden verpleegd. [...]


Uit aantekening 3 ‘voorwaarden’:

[...] Proefverlofmachtigingen worden voor een periode van telkens 1 jaar verleend. Voor het einde van dat jaar moet er een evaluatie plaatsvinden met daarin een risicotaxatie opgenomen (art. 54 lid 3 RVT).

Bij overtreding van de proefverlofvoorwaarden zal de situatie worden beoordeeld door het Ministerie van Justitie aan de hand van de veiligheidsrisico's welke deze overtreding opleveren. In tegenstelling tot de verloven bedoeld in art. 50 BVT is het bij proefverlof niet mogelijk te komen tot het categoriaal intrekken van verloven. In tegenstelling tot het reguliere verlof in de intramurale fase, is er in de proefverloffase (in de regel) geen directe relatie met een bepaalde kliniek. [...]


Tussenconclusie proefverlof

Uit de toelichting van Wolters in Strafrecht, Tekst en Commentaar valt m.i. af te leiden dat het niet altijd eenvoudig is om vast te stellen wanneer een Tbs-er ‘gereed’ is om voor proefverlof in aanmerking te komen, althans de voorwaarden daartoe zijn in de praktijk moeilijk vast te stellen laat staan voldoende te onderbouwen. Dat impliceert dat de voorwaarden voor het intrekken van een dergelijk gegeven proefverlof ook wel eens moeilijk zijn vast te stellen laat staan voldoende te onderbouwen.


Aard en omvang schade


Vermogensschade

Blijkens de hierboven toegelichte strekking van de Bvt i.v.m. het relativiteitsbeginsel zal vermogensschade zoals geleden door de Tbs-er meestal niet kunnen leiden tot toekenning van schadevergoeding van zijn geleden vermogensschade. In de eerste plaats omdat de Tbs-er niet degene is die door de maatregel (norm Bvt) beschermd wordt, dat zijn namelijk zijn slachtoffers en zijn potentiële slachtoffers die zich in de samenleving bevinden.


Ook in de jurisprudentie aangaande het relativiteitsbeginsel wordt in beginsel geen vermogensschade toegekend, met de uitzondering dat sommige schrijvers menen dat bij het bestaan van buitensporig grote vermogensschade wellicht een vergoeding op zijn plaats is.


Vraag:  Heeft de Tbs-er in casu (buitensporige) vermogensschade geleden? Nee, want hij heeft een tegemoetkoming gekregen van € 150,--, althans is hij anders dan in natura gecompenseerd en heeft hij voor bijvoorbeeld zijn inboedel die hij deels weer moest opgeven vanwege het intrekken van het proefverlof destijds niet gevraagd om enige schadeloosstelling terwijl de mogelijk wel aangeboden werd.


Personenschade

Dan dient bezien te worden of er plaats is voor het toekennen van personenschade. Blijkens literatuur en jurisprudentie inzake het relativiteitsbeginsel kán ook in het geval de geschonden norm de benadeelde niet beschermd toch een vergoeding van letselschade, althans personenschade op zijn plaats zijn, zie ook hierboven inzake het arrest Duwbak Linda. Echter is het in casu de vraag of de Tbs-er die stelt personenschade te hebben, althans aangetast te zijn in zijn persoon, recht heeft op schadevergoeding (zie ook HR 28 mei 2004, NJ 2006, 430 m.nt. J.B.M. Vranken, onder de noot van A-G mr. Spier). Dat is niet waarschijnlijk.


In een uitspraak van 22 juni 2006 kort geding in hoger beroep van het Hof Den Haag (LJN:AY4855, Gerechtshof 's-Gravenhage , 05/761) bepaalde het Hof in haar overweging 4.2 dat de gezondheid of behandelmogelijkheden van een Tbs-er die tijdelijk in huis van bewaring moest verblijven in afwachting van plaatsing in een Tbs-kliniek niet zijn verslechterd. Temeer omdat hij regelmatig door de verpleegkundige en de forensisch geneeskundige werd bezocht en dat hij daar medicamenteuze behandeling kreeg. Derhalve werd zijn verzoek om schadevergoeding wegens personenschade niet toegewezen (geen strijd met art. 3 EVRM). Analoog redenerend aan de casus met onze Tbs-er kan dan zeker geen sprake zijn van het bestaan van personenschade aangezien onze Tbs-er zelfs wel in een Tbs-kliniek verbleef alwaar hij Tbs-verpleging heeft gekregen en de behandeling kreeg die daarbij hoorde. Het is niet duidelijk, althans de Tbs-er heeft wellicht niet duidelijk gesteld of voldoende onderbouwd, waaruit zijn personenschade dan bestaat bijvoorbeeld door contra-expertise of (aangevoerde) rapporten van behandelende (forensische) psychiaters.


Vraag:  Heeft Tbs-er personenschade opgelopen? Is er contra-expertise gedaan ten tijde van de beklagprocedure? Zelfs als in de forensisch psychiatrische rapporten staat dat dat wel zo is, dan is het aannemelijk dat hij daarvoor in de kliniek of daarbuiten voldoende behandeld werd, althans is niet naar voren gekomen of gesteld dat dat niet het geval is of is geweest.


Omstandigheden van het geval

Volgens de deskundigen verkeerde de Tbs’er  in de zomer van 2006 in omstandigheden (zorg rondom klager) die het terugplaatsen en de ‘time out’ zouden kunnen rechtvaardigen. Gezien het doel van de wet Bvt kan het intrekken van het proefverlof op basis van de waarneming van de deskundigen gerechtvaardigd zijn als zich omstandigheden voordoen die ten tijde van het verlenen van het proefverlof nog niet bekend waren, die ware zij wel bekend geweest niet tot verlening van proefverlof geresulteerd zouden hebben. De Tbs’er nam zijn medicijnen voor diabetes niet op tijd in en men vermoedde overmatig alcoholgebruik. Bovendien waren er agressieve filmpjes op zijn computer gevonden. De deskundigen constateerden eveneens dat de Tbs’er niet onderkende dat zijn gedrag dermate risicovol was dat hij weer in zijn gevaarlijk gedrag zou kunnen vervallen.


Onrechtmatigheid intrekken proefverlof

De Tbs’er voert in de civielrechtelijke procedure aan dat de (straf)rechter steeds de onrechtmatigheid van het intrekken van het proefverlof achteraf heeft bevestigd. Dit blijkt volgens de Tbs’er onder andere door de beslissingen van de Rechtbank en het Hof inzake verlenging Tbs-verpleging en beëindiging van de verpleging onder bepaalde voorwaarden waarmee zij volgens de Tbs’er de onrechtmatigheid van het intrekken van het proefverlof bevestigd hebben.

Afgezien van het feit dat Tbs-verpleging een aantal jaren (gemiddeld 7 jaar) duurt en dus na een bepaalde tijd onder omstandigheden waaronder voldoende voortgang in het resocialisatieproces blijkt te kunnen eindigen laat de Tbs’er in zijn betoog de omstandigheden en feitelijke toestand waarin hij verkeerde en de zorgbehandeling die hij kreeg ten tijde van die beslissingen, buiten beschouwing. Feit is en blijft dat de Tbs’er steeds behandeld is en onder toezicht staat van de Tbs-kliniek en/of reclassering en/of een andere kliniek.

Het gaat er om dat de Tbs-kliniek i.h.k.v. de Bvt steeds aan haar zorgplicht heeft voldaan waarbij zij niet onevenredig inbreuk op de materiële rechtspositie van de Tbs’er heeft gemaakt. De verplichting om te voldoen aan die zorgplicht hebben deskundigen geheel volgens de doelstelling van de Bvt mee laten wegen in hun beslissing. Dat daarbij de materiële rechtspositie van de Tbs’er beperkt werd is inherent aan het traject van de Tbs-behandeling. Ook is de materiële rechtspositie geen (onrechtmatig) inbreuk gepleegd omdat de Tbs’er steeds de mogelijkheid geboden is om de hem toekomende materiële rechten in een met voldoende waarborgen omklede en op tegenspraak gerichte procedure te handhaven en voor hem ingrijpende beslissing ter toetsing voor te leggen aan een onafhankelijke instantie. De uitspraken van de beklag– en beroepscommissie en de rechterlijke uitspraken bevestigen dat de materiële rechtspositie van de Tbs’er in de zin van ‘fair trial’ art. 6 EVRM steeds gewaarborgd is.


Gespecialiseerde behandelingskliniek

Dat de Rechtbank Rotterdam in het voorjaar van 2010 beslist heeft dat de Tbs-verpleging beëindigd wordt kan niet betekenen dat bij rechterlijke uitspraak bevestigd is dat de onrechtmatigheid van het intrekken van het proefverlof een feit is. Integendeel, in het vonnis van de Rechtbank Rotterdam staat vermeld dat de Tbs’er inmiddels bij een gespecialiseerde behandelingskliniek verblijft. Uit de doelstelling van de kliniek (die op de website staat) staat beschreven dat deze zorg verleent aan mensen die lijden aan verslavingsziekten of andere psychische ziekten. De aanpak kenmerkt zich door een combinatie van medisch-psychiatrische, psychologische en sociale zorg. Dat gebeurt in gespecialiseerde ziekenhuizen, op poliklinieken en bij mensen thuis. Zo nodig zoekt de instelling mensen op die zelf de weg naar hulp niet kunnen vinden, bijvoorbeeld op straat. De reclasseringswerkers doen dat bij mensen die in aanraking zijn gekomen met Justitie. Ook adviseert zij andere hulpverleners, familie en vrienden. Zij probeert schade aan de gezondheid door alcohol, drugs, roken of gokken te voorkomen door voorlichting en het verzorgen van preventieprogramma’s.


Aldus wordt de (ex-)TbsS’er nog steeds behandeld voor gedragsproblemen dat volgens het deskundigenrapport van de deskundigen verbonden aan de Tbs-kliniek grotendeels veroorzaakt wordt door overmatig alcoholgebruik en verkeerd medicijngebruik (diabetes) waarvan bekend is dat deskundigen dat als de aanleiding van zijn gevaarlijke gedrag (poging tot doodslag) hebben aangemerkt. De deskundigen hebben gesteld dat de Tbs’er niet in staat is zonder professionele begeleiding zichzelf te verzorgen, althans niet in staat is zelfstandig zodanige structuur in zijn leven te brengen dat hij in de samenleving naar behoren kan functioneren.

Als de rechterlijke uitspraken al iets bevestigd hebben dan is het niet dat de Tbs-kliniek onrechtmatig heeft gehandeld door het proefverlof op onzorgvuldige gronden in te trekken, maar dat de Tbs-kliniek juist steeds in het kader van de Bvt aan haar zorgplicht heeft voldaan omdat de Tbs’er in zodanige omstandigheden verkeerde dat verpleging noodzakelijk was en dat verpleging tot op heden nog steeds noodzakelijk is. Daarmee is het intrekken van het proefverlof zowel in de zin van de wet (Bvt) als door de rechterlijke uitspraken op grond van de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd.


Conclusie

Op grond van de wet, de strekking daarvan, de betekenis, aard en voorwaarden voor het verlenen (en intrekken van) proefverlof, het relativiteitsbeginsel met betrekking tot het onrechtmatig handelen, literatuur en jurisprudentie daarover, de rechterlijke uitspraken in deze zaak en de omstandigheden van het geval is het niet aannemelijk dat de Tbs-er recht heeft op vergoeding van vermogensschade en/of personenschade wegens onrechtmatig handelen van de instelling, althans is de instelling voor de ontstane schade als gevolg van (onvoldoende gemotiveerde) intrekking van het proefverlof niet aansprakelijk omdat haar handelen gerechtvaardigd was en de schade haar derhalve niet naar redelijkheid en billijkheid valt toe te rekenen.

De voortzetting (en verlengingen) van de Tbs-verpleging en behandeling die daaraan inherent is rechtvaardigen het (onvoldoende gemotiveerde) intrekken van het proefverlof, omdat de omstandigheden van de Tbs’er zodanig risicovol waren dat hij weer in zijn gevaarlijke gedrag zou kunnen vervallen, hetgeen hij zelf niet onderkende. De Tbs-er is tot op heden steeds behandeld voor zijn gedragsproblemen, al dan niet door de Tbs-kliniek.

Indien er al inbreuk op de materiële rechtspositie bestaat is deze in het licht van het doel van de wet (de Bvt), de rechterlijke uitspraken en de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd. De Tbs’er is voor het onterecht intrekken van zijn proefverlof anders dan in natura gecompenseerd en verder heeft hij geen beroep gedaan op compensatie van vermogensschade en/of gevraagd om intensievere behandeling wegens psychische schade. Van vergoeding van eventuele personenschade (reputatieschade) kan dan (hoogstwaarschijnlijk) ook geen sprake zijn omdat de Tbs’er voor zijn gedragsproblemen tot op heden behandeld wordt.



NB: Leest u a.u.b. de disclaimer, klik hier.


© Alle rechten voorbehouden aan rechtsbronnen.nl