Aantekeningen bij: HR oktober 2000, nr. C99/010HR (Dambreuk)

 

Op 16 september 1990 is in verband met werkzaamheden aan het kanaal, in opdracht van de Gemeente Eindhoven, als gevolg van een damdoorbraak water uit het kanaal gestroomd in de kelder van een bedrijfspand. Een aan Rentalease toebehorende kopieermachine is daarbij onherstelbaar beschadigd. Rentalease eist schadevergoeding van de Gemeente.


De Rechtbank heeft Rentalease niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot vergoeding van de door haar geleden schade, omdat noch in de dagvaarding noch in de conclusie van repliek een vordering gebaseerd op onrechtmatige daad te lezen was.


Rentalease gaat in hoger beroep bij het Hof, en stelt dat de dambreuk door de schuld van de Gemeente is ontstaan. Het Hof geeft aan de Gemeente een bewijsopdracht en wijst het beroep af. Rentalease heeft voldaan aan haar stelplicht door eenvoudig te stellen dat er fouten zijn gemaakt (o. 4.13). Als een dam bezwijkt door de druk van het water dat door die dam moet worden tegengehouden, dient ervan te worden uitgegaan dat de dam niet deugdelijk is, tenzij blijkt van een van buiten komende oorzaak waarvoor degene die de dam heeft doen aanleggen, in dit geval de Gemeente, niet aansprakelijk is. Een fout van het bedrijf dat de dam heeft aangelegd is een aan de Gemeente toe te rekenen fout (o. 4.14).


De Gemeente gaat in cassatie. Het eerste cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel dat Rentalease aan haar stelplicht heeft voldaan. Het tweede cassatiemiddel betreft de vraag of de Gemeente als opdrachtgever o.g.v. onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade.

De Hoge Raad wijst het eerste cassatiemiddel af, Rentalease heeft mede in het licht van de gedingstukken voldaan aan haar stelplicht. Het tweede cassatiemiddel wordt gehonoreerd. Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat iedere fout van het bedrijf dat de dam heeft aangelegd aan de Gemeente behoort te worden toegerekend op de enkele grond dat deze de opdracht tot aanleg van de dam heeft gegeven. Art. 1401 (oud) BW gaat slechts over aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatig handelen.

Het Hof is van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan en voor zover dat niet het geval zou zijn, is het bestreden oordeel onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst het naar een ander Hof.


De hoofdregel van artikel 177 Rechtsvordering het 'nieuwe' bewijsrecht bepaalt dat 'wie stelt moet bewijzen'. Hiervan kan op grond van een bijzondere regel (van bewijslastverdeling) of de eisen van redelijkheid en billijkheid van worden afgeweken, waardoor de bewijslast omgekeerd wordt1. Indien de hoofdregel tot een onbillijk resultaat zou leiden wordt deze door de billijkheid gecorrigeerd. De bijzondere regel kan zich behalve in de wettelijke vermoedens ook uitdrukken in een ongeschreven regel waarmee het materiële recht of de processuele evenwichtigheid gewaarborgd wordt. In dit arrest wordt de positie van de zwakkere partij (Rentalease) ten opzichte van de professionele partij (de Gemeente) versterkt. De Gemeente heeft een processuele medewerkingsplicht2 om Rentalease informatie (het deskundigenrapport) te doen toekomen. Bewijslast is bewijsrisico dus bewijslastverdeling is verdeling van de bewijsaansprakelijkheid. Derhalve dient de Gemeente te bewijzen dat het een van buiten komende fout betreft3. Ook jurisprudentie maakt uit dat bij het schenden van een zorgvuldigheidsnorm aansprakelijkheid, behoudens tegenbewijs, wordt aangenomen4.

In art. 177 Rechtsvordering is de gematigd objectiefrechtelijke leer neergelegd, doordat de woorden 'redelijkheid en billijkheid' aan het einde van de zinsnede de billijkheidsleer behelzen.

In de objectiviteitsleer zal de rechter de vaste regels met betrekking tot bijvoorbeeld wanprestatie en onrechtmatige daad als richtlijn voor zijn beslissing gebruiken.


In dit arrest is het bewijs met betrekking tot de toerekening van schade van belang. Volgens de adequatieleer5 moest de schade een rechtstreeks en onmiddellijk gevolg van de daad zijn. Het gevolg werd nader bepaald als het redelijkerwijze te verwachten te gevolg6.

De rechter moet rekening houden met de feitelijke omstandigheden, de algemene kennis en de ervaring die de Gemeente ten tijde van het plegen van de onrechtmatige daad naar maatstaf van een normaal ontwikkeld mens, had behoren te bezitten7. Deze leer werd tot ongeveer 1970 gebruikt en moest plaats maken voor de toerekeningsleer. Degene die onrechtmatig handelt is aansprakelijk voor de veroorzaakte schade, indien deze, in verband met de omstandigheden van het geval, in redelijkheid aan hem kan worden toegerekend. De rechter heeft meer vrijheid om in het concrete geval te beslissen8. Volgens de Hoge Raad kan de gemeente als opdrachtgever aansprakelijk zijn, mits dit nader gemotiveerd wordt, wat in casu niet het geval was. Rentalease had zich gezien het feit dat ze schuld van de gemeente stelt wellicht beter (ook) op de aansprakelijkheid voor opdrachtnemers art. 6:171 (nieuw) BW, kunnen beroepen. De Hoge Raad komt zodoende niet toe aan de vraag of het onzorgvuldig handelen van een derde de Gemeente toegerekend kan worden.



Voetnoten:


1. Asser, Bewijslastverdeling nr. 13.

2. Zie Princen over het arrest NJ 1998, 459 in het wetsvoorstel 26 855.

3. Zie ook het arrest Heupoperatie, NJ 1988, 500 en Jumbo II, NJ 1974, 486.

4. Het arrest Ziekenhuis de Heel, RvdW 1995, 31.

5. Asser, Verbintenissenrecht nr. 428.

6. Waterwingebied-arrest, 20 maart 1970, NJ 1970, 251.

7. Asser, Verbintenissenrecht nr. 436, zie ook Meijers in WPNR 3342 e.v. (1935).8 Asser, Verbintenissenrecht nr. 432.




NB: Leest u a.u.b. de disclaimer, klik hier.


© Alle rechten voorbehouden aan rechtsbronnen.nl